Koekje

door Bert-Jan van Oel


Hallo Frank, jammer hoor. Dat krijg je nou eenmaal in de nationale Peppi en Kokki-competitie, ook wel eerbiedig eredivisie genoemd. Maar daar gaan we het vandaag mooi niet over hebben. Want het is tijd voor een onvervalst stukje zelfverheerlijking. Ik ben namelijk zelf de afgelopen week wél kampioen geworden. Dank!

De argeloze lezer die onderaan dit stukje wekelijks mijn bolle hoofd afgebeeld ziet, zal zich afvragen in welke tak van sport die titel dan wel is behaald. Het NK pannenkoeken eten misschien, of wellicht vloog er een duif namens mij vanuit Frankrijk naar huis, terwijl ik zelf rustig met een paar pijpjes bier op het platje zat te wachten? Nee, het ging om schaken. Bij schaken moet je ontzettend hard denken en daardoor stijgt al het bloed naar het brein, vandaar die dikke kop dus.

Er zijn trouwens ook slanke schakers, maar die mankeren waarschijnlijk iets aan hun bloedsomloop of zijn zo goed dat ze het met minder zuurstof in de hersenen afkunnen. Hoe het ook zij, ik ben kampioen geworden. Niet alleen, maar als onderdeel van een team, in de allerlaagste schaakcompetitie van Nederland.

Mijn club heet Het Dikke Torentje. De naam verraadt eigenlijk al dat het allemaal niet zo serieus moet worden genomen. Er zijn voetbalclubs die spelen onder de welluidende naam HBOK (Het Begon Op Klompen) of AEB (Als Een Balletje) en die zal je ook niet in de Europa League tegenkomen. In het geval van Het Dikke Torentje is het trouwens niet eens geestig bedoeld. In mijn dorp staan twee kerktorens, een normale en een plompe, kleine. Die wordt in de volksmond het Dikke Torentje genoemd.

Wat mij betreft had die naam overigens niet gehoeven. Het is voorgekomen dat ik bij een uitwedstrijd vóór de rest van mijn ploeggenoten bij speelzaal van de tegenstander arriveerde. Ik werd hartelijk ontvangen met de opmerking: 'Zo, de dikke is er al, nu het torentje nog.' Zeg maar eens dat schakers geen humor hebben.
In onze kampioenswedstrijd hadden we een lieve tegenstander, met aan het achtste bord een mevrouw in een gifgroen broekpak, die voor ons allemaal 
koekjes had meegenomen. Zelf had ik een man tegenover me die er niets van kon. Zelden iemand meegemaakt die zo lang moest nadenken over zulke slechte zetten. Zo kon ik mij, prutspeler, ook eens superieur wanen. Jammer dat onze teamleider op weg naar het clubhuis de champagneflessen op straat had laten vallen. Dus proostten we maar met een koekje.